1. begaan
Ze heeft een misdaad begaan.
Ik heb een afschuwelijke fout begaan.
Holandský slovo „commit„(begaan) se zobrazí v sadách:
hoofdstuk 2 mavo 4 22. plegen
Ik zou ongelukkig zijn, maar ik zou geen zelfmoord plegen.
Ik wil een telefoontje plegen, maar ik heb geen kleingeld.
Ze probeert zelfmoord te plegen.
Hij zal zelfmoord plegen als hij zijn zoon niet mag zien.