1. bijwonen
Ze kan de lessen niet bijwonen vanwege ziekte.
Ik zal de volgende vergadering bijwonen.
2. meemaken
Ik zal de activiteit volledig meemaken.
Als een nieuwe bedrijf, je zal moeites meemaken met het werven van nieuwe klanten.
Holandský slovo „to attend„(meemaken) se zobrazí v sadách:
Top 500 Engelse werkwoorden 401 - 450