1. repareren
Ik kan de computer niet repareren.
Ik heb mijn computer laten repareren.
Ik moet het repareren.
Ik moet mijn fiets repareren.
Ik liet mijn zoon de deur repareren.
Mijn computer is kapot en ik moet hem laten repareren.
Ik wil deze klok repareren.
Ik liet mijn broer mijn fiets repareren.
Holandský slovo „to fix„(repareren) se zobrazí v sadách:
Top 500 Engelse werkwoorden 1 - 50Top 500 Dutch verbs 1 - 502. vaststellen
We zouden enkele basisregels moeten vaststellen voor we eraan beginnen.
3. vastmaken