1. staan
Hij ging staan.
O jeetje... zuchtte Al Sayib. "Nou, hoeveel heb je nodig? Er staat iets van 10 mille op mijn offshore rekening te staan."
/ sta/ stond(en)/ h. gestaan
Televisie kan een belangrijke cultuurbron zijn en haar schooluitzendingen staan in veel scholen hoog aangeschreven.
In de kamer staan bedden, vastgeschroefd aan de vloer. Daarop zitten en liggen mensen in blauwe ziekenhuiskleding en net als vroeger met mutsjes op. Dat zijn de gekken.
Als je anjers 7Up geeft in plaats van water, staan ze veel langer - vaak wel drie of vier weken.
Als ik Esperanto gebruik met hem, voel ik dat we beiden op hetzelfde peil staan, tenminste als we dat zien uit het oogpunt van taal.
Het zelfstandig naamwoord kan in het enkelvoud staan of in het meervoud.
Onze trein is vijf uur blijven staan wegens een aardbeving.
In deze tijd van het jaar staan de bermen in volle bloei. Je vindt er bijvoorbeeld veel fluitenkruid, koolzaad en paardenbloemen.
Op het Marktplein staan vier fonteinen met beelden van Neptunus, zijn vrouw Amphitrite, Diana en Adonis.
Drie kinderen grootbrengen én de kost verdienen is niet niks. Ga er maar aan staan als alleenstaande moeder!
Niet opnieuw! Zie hoe die twee elkaar kussen. Ze staan echt in vuur en in vlam voor elkaar. Ik kan dit niet langer aanzien.
In het midden is het ijs mooi donker en glad, maar langs de rand van de wetering ligt bomijs. Als je daarop gaat staan, breekt het en hoor je een boel lawaai.
Die letters staan allemaal verkeerd om! "Nee, dat hoort zo, dat is Russisch."
Holandský slovo „to stand„(staan) se zobrazí v sadách:
De populairste Engelse woorden 351 - 400Top 500 Engelse werkwoorden 1 - 50Top 500 Dutch verbs 1 - 50lesson 9 the adjectiveDutch Week 8