1. wiskunde
Behalve Engels geeft hij ook wiskunde.
Ik heb een natuurlijke aanleg voor wiskunde.
Wiskunde is mijn lievelingsvak.
Hij vroeg mij of ik van wiskunde hou.
John is goed in wiskunde.
Wiskunde heeft te maken met getallen.
Onze eerste les is wiskunde.
Wiskunde is een gemakkelijk onderwerp voor mij.
Ik vind wiskunde leuk.
Wiskunde is als liefhebben - een eenvoudig idee, dat toch ingewikkeld kan worden.
In theorie ben ik net met wiskunde bezig.
Hij heeft goede punten gehaald voor wiskunde.
Hij geeft les in wiskunde en ook in Engels.
Wiskunde is het deel van de wetenschap waarmee je je nog steeds zou kunnen bezighouden als je 's morgens wakker zou worden en zou merken dat het heelal er niet meer is.
Er zijn geen grenzen meer tussen zuivere en toegepaste wiskunde.
Holandský slovo „matematiko„(wiskunde) se zobrazí v sadách:
Schoolvakken in het Esperanto