1. in de omgeving van
2. rondom
Wij dachten dat de aarde rondom de zon bewoog.
Ik keek rondom mij.
De bergen waren overal rondom de stad.
De oude man trok een massa mensen rondom zich met zijn muziek.
Men verdrong elkaar rondom de ongelooflijk goede danser.
De zilveren bollen liggen rondom de rode bol.
Alles rondom hem is grijs.
De jongeren spraken luid onder elkaar en letten niet op de mensen rondom hen.
We wandelden rondom de vijver.