1. hard
Goede studenten studeren hard.
Werk heel hard.
Hij werkt hard om zijn groot gezin te onderhouden.
Ze sloeg hard op de bal.
Hoe hard je ook "Oe-oe!" roept, in een wolf verander je toch niet.
Het leven is hard, maar ik ben harder.
Het regende hard de hele dag door.
Ik werkte de hele dag hard, dus ik was erg moe.
Ik kan net zo hard rennen als Bill.
Het geluid staat erg hard.
Ge hebt maanden hard gewerkt, en ge verdient zeker een vakantie.
Van hard werken is nog nooit iemand dood gegaan. Maar waarom het risico nemen?!
Hoe hard je het ook probeert, Engels leer je niet in twee, drie maanden.
Het is een goed idee zich te bedekken als de zon zo hard schijnt.
Ga niet naar buiten, het regent hard.
Holandský slovo „fort„(hard) se zobrazí v sadách:
Burenkuren - klagen om te zagen - woordjes2. sterke
Iedereen heeft sterke en zwakke punten.
Er staat een sterke wind en ik kan niet snel gaan.
Er stak een sterke wind op.
Zij is een vrouw met een sterke persoonlijkheid.
Latijn is een taal met sterke flexie.
Ik heb lef en een sterke wil.
Ze heeft een sterke persoonlijkheid.