1. praten
Het is moeilijk praten tegen hem.
Ik kan over alles praten met mijn beste vriend.
Laten we er na school over praten.
Zodra ik goed Nederlands spreek, ga ik met Vlaamse meisjes praten.
Kunnen we praten?
Ik vroeg hem om op te houden met praten maar hij bleef doorgaan.
Dat meisje dat met John aan het praten is, dat is Susan.
Italianen praten zelden over politiek.
Hij kan geen woord Frans, maar hij kan wel Engels praten alsof het zijn moedertaal is.
Werk, in plaats van te praten!
Kan ik met iemand praten die Japans spreekt?
Stoor me alsjeblieft niet als ik sta te praten.
Honden kunnen niet praten, maar het leek alsof de ogen van het hondje zeiden: "Nee, ik heb geen thuis."
De man waar ik mee aan het praten was is mijn leerkracht Engels.
Nu is het niet het geschikte moment om daarover te praten! Niet?
2. spreek
Spreek je Duits?
Zodra ik goed Nederlands spreek, ga ik met Vlaamse meisjes praten.
Spreek en schrijf objectief.
Ik zou het met plezier vertalen, maar ik spreek geen Nederlands.
Spreek duidelijk.
Met wie spreek ik?
Onder generaals, spreek over veldslagen.
Over vreemde talen gesproken, spreek jij Frans?
Spreek geen kwaad over hem achter zijn rug.
Spreek mij daarover.
Wanneer ik Japans spreek, klink ik als een kind.
Fanta drinken en noobs vertellen dat ze hun kop moeten houden, antwoordde Al-Sayib, terwijl hij een slokje van de eerdergenoemde Fanta nam. "Wacht even, met wie spreek ik?"
Lijk ik verliefd als ik spreek?
Hè? Dima begreep het niet. "Maar spreek ik niet met Al-Sayib? En ben je geen Fanta aan het drinken en noobs aan het vertellen dat ze hun kop moeten houden?"
Om een of andere vreemde reden spreek ik mijn honden altijd aan met een Iers accent.