slovník Maďarština - holandský

magyar - Nederlands, Vlaams

el v holandštině:

1. weg weg


Wil je weg?
Banden verslijten door de wrijving tussen het rubber en de weg.
Het heeft niks met mij te maken, staat gelijk aan dat ik hier niet hoef te zijn. Daarom ga ik hier weg, ongeacht wat er gezegd zal worden.
Daarna ging ik daar weg, maar ik kwam er achter dat ik mijn tas vergeten was.
Liefde heeft ontegensprekelijk vleugels om weg te vliegen van de liefde, maar even ontegensprekelijk is het dat ze ook vleugels heeft om terug te vliegen.
Ik krijg nooit eens de gelegenheid om ook wat in te brengen, want Emma maait steeds het gras voor mijn voeten weg.
Waar ben je precies, Dima?! vroeg Al-Sayib, terwijl hij een handdoek pakte om de gemorste Fanta weg te vegen.
Wat een kinderen! Je stuurt ze weg om snoepjes, en ze komen terug met een hond!
Ik ben de weg kwijt. Wilt ge mij alstublieft helpen?
Alle kleur trok weg uit zijn gezicht.
Mag ik even bij dit kastje? Je staat een beetje in de weg.
Ze zijn eindelijk begonnen die weg opnieuw te asfalteren. Het werd ook tijd, zeg! Je kon er alleen nog zigzaggend fietsen als je geen slag in je wiel wilde krijgen van de gaten in het wegdek.
Later, toen ze weg waren gegaan, was er geen levende ziel meer te bekennen op de kade, de stad met zijn cipressen leek totaal uitgestorven, maar de zee bruiste nog en sloeg tegen de kust.
Als ze je niet ontvangen en niet luisteren naar je woorden, ga dan weg uit dat huis of die stad en stamp het stof van je voeten.