slovník Maďarština - holandský

magyar - Nederlands, Vlaams

ruhák v holandštině:

1. past past


Rode wijn past goed bij vlees.
Vandaag past niet voor mij.
Op elk potje past een dekseltje.
Ik denk niet dat dit overhemd bij die rode stropdas past.
Overdag past Oma op de kinderen.
Wij hebben iemand nodig die op de baby past terwijl we weg zijn.
Wie de schoen past, trekke hem aan.
Die aan de galge past en zal niet verdrinken.
Er is geen pot zo scheef, of er past wel een deksel op.
Deze doos is zo groot dat hij niet in mijn tas past.