1. been
Als twee honden vechten om een been, loopt de derde er mee heen.
Een krokodil heeft zijn been afgebeten.
Hij heeft een ongeluk gehad en zijn been gebroken.
Ik was gewond aan mijn been, ik kon niet meer lopen.
Zijn gewonde been begon opnieuw te bloeden.
2. voet
Vertrouwen komt te voet en gaat te paard.
Met Esperanto kan je op gelijke voet communiceren met mensen uit andere landen.
Ik ging te voet.
De bushalte is te voet op vijf minuten van hier.
Hoeveel tijd is er ongeveer nodig om te voet van hier naar het stadhuis te gaan?
Let op voor uw voet.
Gaat ge te voet of met de bus?
Maag en voet redetwisten voortdurend over wie de sterkste is.
De stad ligt aan de voet van de berg.
Twintig minuten waren er nodig om te voet van het station naar de school te gaan.
Ik ga liever te voet dan de bus te nemen.
Jong te paard, oud te voet.
Ik ben te voet gekomen door China.
Vroeger waren de mensen gewend te voet te reizen.
Hij raakte het water met zijn voet.
3. voeten
Mijn voeten doen pijn.
Je hangt mijn voeten uit!
Mijn moeder bemerkte dat mijn voeten niet proper waren.
Kijk, de jongens lopen met blote voeten in het water.
Probeer hem niet voor de voeten te lopen.
Als ze je niet ontvangen en niet luisteren naar je woorden, ga dan weg uit dat huis of die stad en stamp het stof van je voeten.
Mijn voeten zijn klein vergeleken met die van jou.
Ik krijg nooit eens de gelegenheid om ook wat in te brengen, want Emma maait steeds het gras voor mijn voeten weg.
Was je voeten.
Ik heb koud aan de voeten.
Als je niet met je voeten bij de grond kunt, moet je het zadel verstellen, want dan staat het te hoog.