slovník litevský - holandský

lietuvių kalba - Nederlands, Vlaams

žalias v holandštině:

1. groen groen


Appels zijn rood of groen.
Het gras is groen.
Courgettes zijn groen.
Het gazon is groen. Het groene gazon. Een groen gazon.
Naar men zegt is het gras in Engeland zelfs in de winter groen.
Maar zien ze er niet heel groen uit?
Ik verfde het hek groen.
Groen staat Alice goed.
Je hoort de weg alleen over te steken als het licht groen is.
Bestaat het in het groen?
De bergen zijn niet noodzakelijk groen.
We hebben het huis groen geschilderd.
Heb je liever groene of rode appels?
1. Wat is groen? 2. Mijn nagels zijn vandaag groen.
Een oude bok lust ook nog wel een groen blaadje.