slovník Polský - holandský

język polski - Nederlands, Vlaams

babcia v holandštině:

1. de oma de oma



Holandský slovo „babcia„(de oma) se zobrazí v sadách:

14/1 Mijn familie is op bezoek
Mijn zus woont in Zweden
Niderlandzki moduly

2. de grootmoeder de grootmoeder



Holandský slovo „babcia„(de grootmoeder) se zobrazí v sadách:

1000 rzeczowników po niderlandzku 951 - 1000
Dział Mensen - strona druga

3. grootmoeder grootmoeder


Mijn grootmoeder maakte me een nieuwe jurk.
Mijn grootmoeder ziet niet te goed.
Mijn grootmoeder klaagt altijd van de kou.
Herinnert gij u nog de voornaam van uw grootmoeder?- Neen, ik noemde haar altijd gewoon oma.
Zijn moeder stierf toen hij jong was, en zijn grootmoeder heeft hem opgevoed.
Mijn grootmoeder postte de brief vanmorgen.
Er is al veel tijd voorbij sinds ik mijn grootmoeder bezocht heb.
Ze komt zeker goed overeen met mijn grootmoeder.
Ik bezoek mijn grootmoeder twee keer per week.
Mijn grootmoeder wiedde onkruid in de achtertuin.

Holandský slovo „babcia„(grootmoeder) se zobrazí v sadách:

Dit is mijn familie
język holenderski