slovník Polský - holandský

język polski - Nederlands, Vlaams

hiszpania v holandštině:

1. Spanje Spanje


Hij heeft, geloof ik, in Spanje gewoond.
Frankrijk grenst aan Spanje.
Dit is wat ik gekocht heb in Spanje.
O, als ik rijk was, kocht ik een huis in Spanje.
In Spanje eet men heel laat.
Sinds 1975 kent Spanje een democratie.
Na veel overleg besloten we onze vakantie in Spanje door te brengen.
Het eten in mijn land is niet erg verschillend van dat in Spanje.
Mexico was toen nog niet onafhankelijk van Spanje.