slovník Polský - holandský

język polski - Nederlands, Vlaams

lekarz v holandštině:

1. de dokter de dokter



2. arts arts


Is zij geen arts?
Mijn vrouw is arts.
Zij is zeer ervaren als arts.
De dokter/arts werkt zeven dagen per week.
Ze stuurden er meteen een arts heen.
De arts stelde voor dat hij zou stoppen met roken.
De arts raadde hem aan minder te drinken.
Ik ben arts.
Kunt ge mij de naam en het telefoonnummer van die arts geven?
De arts heeft zijn ziekte genezen.
arts (de) / dokter (de)
Ik dacht dat hij een arts was.
Hij wordt zeker een goede arts.
Is er een arts aan boord?
Hij is geen arts maar leraar.

Holandský slovo „lekarz„(arts) se zobrazí v sadách:

wek, beroepen
Niuews van de week