1. bladeren
Deze twee bladeren lijken op elkaar.
Het bergpaadje was bedekt met een zachte deken van bladeren, waarover het makkelijk lopen was.
Al deze groene bladeren worden rood in de herfst.
In de herfst worden de bladeren geel.
De bladeren zijn fris als het geregend heeft.
Er ligt een laag bladeren op het gangpad.
2. blaadjes
3. de bladeren
Holandský slovo „liście„(de bladeren) se zobrazí v sadách:
rzeczowniki liczba mnoga nieregularne