1. tellen
Hij kan niet tellen.
Ik kan tot duizend tellen
We hebben meer klanten dan we kunnen tellen.
Ze is twee jaar oud en kan al tellen tot honderd.
Er staan zoveel sterren aan de hemel, ik kan ze niet allemaal tellen.
Het is gemakkelijk getallen samen te tellen met een rekenmachine.
Mijn zoon kan al tot honderd tellen.
Er zijn drie verschillende soorten mensen op de wereld: zij die kunnen tellen en zij die dat niet kunnen.
Alle deelnemers hopen dat voor het jaareinde Tatoeba een miljoen zinnen zal tellen.
Holandský slovo „liczyć„(tellen) se zobrazí v sadách:
Een gezonde levensstijl.hoofdstuk z ksiazkiniderladzki 0-1002. rekenen
Je kan altijd op mij rekenen.
Op zijn hulp kan men niet rekenen.
Je kan erop rekenen dat we de volgende keer een betere service zullen leveren.
Je kan altijd op Jane rekenen om het te zeggen zoals het is.
Een computer kan heel snel rekenen.
Men kan op haar rekenen.
Holandský slovo „liczyć„(rekenen) se zobrazí v sadách:
czasowniki pl - nd