1. blijken
blijken, bleek, gebleken. Achteraf bleek dat de jongeman onschuldig was. Uit het onderzoek is gebleken dat hij smeergeld gekregen had.
Holandský slovo „okazywać się„(blijken) se zobrazí v sadách:
LES 5 Basistekst, taalhulp, uitdrukkingen part 12. blijken te doen
3. blijken uit