slovník Polský - holandský

język polski - Nederlands, Vlaams

siedziba v holandštině:

1. zetel zetel


Hier, een gemakkelijke zetel waarin ge kunt zitten.
Een hond sprong in de zetel en bleef daar onbeweeglijk voor vijf minuten.

2. zit zit


Ik zit vol!
Ik vermoed, dat achter alles wat we doen moeten, wel iets zit, wat we doen willen...
Tatoeba: Ontving je een PM? Je zit waarschijnlijk in nesten...
Ze zit daar urenlang niets te doen.
Er is geen koe zo bont of er zit wel aan vlekje aan.
Ik bedoel... mijn leven, zei Dima. "Hoe dan ook, er zit 3.000.000 BYR in deze aktetas."
Het Frans zit dikwijls erg verveeld met de uitdrukkingsdichtheid die het gebruik van voor- en achtervoegsels in het Esperanto mogelijk maakt, maar het trekt zijn plan door te spelen op de keuze van de lexemen.
In welke klas zit uw zuster?
Ik zit liever in de bibliotheek te lezen dan dat ik naar huis ga.
Blijf zwemmen tot je aan je grens zit.
De auto zit helemaal in elkaar, want de bestuurder lette niet op.
De vrouw die onder die boom daar zit, ziet er treurig uit.
Geluk moet je niet ver gaan zoeken: het zit in je eigen hoofd!
In thee zit theïne en in koffie zit cafeïne.
Ik weet wat er in het kistje zit.

3. zitplaats zitplaats


Is deze zitplaats vrij?