slovník Polský - holandský

język polski - Nederlands, Vlaams

wpadać v holandštině:

1. val


Val! riep hij toen hij haar herkende.
Ik val maar meteen met de deur in huis. Je bent ontslagen.
Val me alsjeblieft niet in de rede.
Hoogmoed komt voor de val.
Val niet voor één van zijn oude trucs.