1. vertrekken
Volgende maand vertrekken we naar Zuid-Amerika.
Je moet vertrekken.
Laat ons vertrekken van zodra hij terug is.
Mijn vader drong aan dat we zouden vertrekken.
We moesten rennen om onze overstap te halen. Om twee voor half drie kwamen we aan op spoor één, en om één over half zou onze trein vertrekken van spoor achttien.
We zijn gekomen met regen maar vertrekken in de zon.
Binnen hoeveel tijd zal die bus vertrekken?
Ik ben van plan om volgende week naar Europa te vertrekken.
Het houdt juist op met regenen, laat ons dus vertrekken.
Niemand mag vertrekken zonder toestemming.
Waarvandaan vertrekken de bussen naar het vliegveld?
Ik verkoos te vertrekken in plaats van achter te blijven.
In geval dat het regent, zal ik niet vertrekken.
De trein was al aan het vertrekken toen ik in het station aankwam.
Het zou zo goed zijn als ik nu op reis kon vertrekken!
Holandský slovo „wyruszać„(vertrekken) se zobrazí v sadách:
deel 2 Wiercińska2. vertrek
Ik vertrek vroeg om de eerste trein te halen.
Ik moet mij scheren voor mijn vertrek.
Hij besloot zijn vertrek uit te stellen.
Ik vertrek naar Parijs morgen.
Het is goed dat ik vertrek, zei ze tegen Goerov. "Dat is ons lot."
Ik vertrek deze avond uit Tokio naar Osaka.
Daarna vertrek ik, maar dan realiseer ik me dat ik m'n rugzak bij hen thuis heb laten liggen.
Hij kwam mij bezoeken drie dagen voor zijn vertrek naar Afrika.
Morgenochtend vertrek ik naar Londen.
Roken is in dit vertrek niet toegestaan.
Holandský slovo „wyruszać„(vertrek) se zobrazí v sadách:
mondeling deel 73. afgaan