slovník Polský - holandský

język polski - Nederlands, Vlaams

zakończyć v holandštině:

1. besluiten


besluiten, besloot, besloten. Waarom besloot je grootvader naar Irak te vertrekken? We hebben besloten meer informatie te vragen over de reis.
Er kleven voor- en nadelen aan allebei je meningen, ik ga dus niet meteen besluiten welke te ondersteunen.

2. aflopen


Ik dacht dat de film nooit zou aflopen.
Ik hoop dat alles uiteindelijk goed zal aflopen.

Holandský slovo „zakończyć„(aflopen) se zobrazí v sadách:

wejsciowka 20.03

3. opzeggen



4. eindeloos



Holandský slovo „zakończyć„(eindeloos) se zobrazí v sadách:

holenderski preply