slovník Polský - holandský

język polski - Nederlands, Vlaams

zdjąć przeznaczyć zrywać v holandštině:

1. uittrekken uittrekken


We geven geen kortingen, zei de vrouw streng, "ongeacht hoe klein. En wilt u nu alstublieft het pak uittrekken als u het zich niet kunt veroorloven?"