1. park
We liepen in het park.
We hebben haar toevallig ontmoet in het park.
Als het zo lichtjes regent, ga ik graag wandelen in een park.
Toen hij bijkwam, lag hij in het park.
In het park was er een menigte.
We gingen naar het park om te spelen.
's Nachts viel er een flink pak sneeuw. De volgende morgen verschenen op de straten oma's met kleinkinderen op sleetjes, en 's middags na schooltijd barstten in het park de sneeuwballengevechten los.
Ik ben gisteren in het park geweest.
Ik ga naar het park.
Ik zag een jonge men liggen op de bank onder de kerselaar in het park.
Mogen we rolschaatsen in dit park?
De dames en heren zaten in het park en praatten over de tijd toen ze nog buren waren.
Op het bordje in het park stond geschreven "Niet op het gras lopen!"
Achter de cinema is er een park.
Ik ben mijn paraplu ergens in het park verloren. Ik moet een nieuwe kopen.
Holandský slovo „parque„(park) se zobrazí v sadách:
Geografia em holandês