slovník Slovenština - holandský

slovenský jazyk - Nederlands, Vlaams

zlodej v holandštině:

1. dief dief


De dief rende weg in de richting van het station.
De dief begaf zich in de mensenmassa.
De gelegenheid maakt de dief.
Een dief heeft ingebroken en is aan de haal gegaan met al mijn juwelen.
Ze bonden de dief vast aan een boom.
Er is een dief nodig om een dief te vangen.
Hij is een dief.
Om een de dief op te hangen, moet men hem eerst vangen.

Holandský slovo „zlodej„(dief) se zobrazí v sadách:

Zločinci po holandsky

2. inbreker inbreker


De politiemannen arresteerden de inbreker.
De inbreker brak in het huis onder dekking van de nacht.

3. winkeldief winkeldief