1. controleren
Aandacht, zij controleren kaartjes hier.
Ik zou dat willen controleren.
2. uitchecken
3. test
Ik vond de test lastig.
Uiteindelijk ben ik geslaagd in de test.
4. onderzoeken
De dokter moet je onderzoeken.
Het doel van dit verslag is alle voor- en nadelen van dat voorstel te onderzoeken.
Tandartsen onderzoeken tanden met röntgenstralen.
5. onderzoek
Zijn onderzoek droeg uiteindelijk vrucht.
Hij werkt bij een wetenschappelijk instituut waar taalkundigen, letterkundigen, historici, sociologen, economen en andere wetenschappers onderzoek doen naar alles wat met kabouters te maken heeft.
Men zou periodiek een lichamelijk onderzoek moeten krijgen.
Een nauwkeuriger onderzoek wees uit dat de schedel verbrijzeld was door een harde slag.
De politie doet onderzoek naar de moord.