1. tennis
Ik doe graag aan buitensporten zoals honkbal, tennis en voetbal.
Tennis spelen is gemakkelijk.
Ik hield meer van tennis dan van zwemmen.
Vindt u tennis leuk?
Ik speelde tennis.
Ze vult al haar zaterdagavonden met tennis.
Af en toe speel ik tennis als ontspanning.
Mevrouw Ogawa is zeer goed in tennis.
John heeft een natuurlijk talent voor tennis.
Ik vraag mij af waarom tennis in minirokjes gespeeld wordt.
Ik heb tennis gespeeld toen ik een jonge student was.
Sommige jongens spelen tennis en anderen spelen voetbal.
Ik heb tennis gespeeld met mijn broer.
Yumi gaat naar het park om tennis te spelen.
Ik tennis af en toe.
Holandský slovo „quần vợt„(tennis) se zobrazí v sadách:
Sport in het Vietnamees