Czasowniki i odmiana

 0    14 kartičky    katarzynakolodziejska93
stáhnout mp3 Vytisknout hrát zkontrolovat se
 
otázka odpověď
piec
začněte se učit
bakken
Ik bak | je/jij, u bakt | hij, ze/zij, het bakt | we/wij, jullie, ze/zij bakken
pracować
začněte se učit
werken
Ik werk | je/jij, u werkt | hij, ze/zij, het werkt| we/wij, jullie, ze/zij werken
robić
začněte se učit
maken
Ik maak | je/jij, u maakt | hij, ze/zij, het maakt | we/wij, jullie, ze/zij maken
podróżować
začněte se učit
reizen
Ik reis | je/jij, u reist | hij, ze/zij, het reist | we/wij, jullie, ze/zij reizen
malować
začněte se učit
verven
Ik verf | je/jij, u verft | hij, ze/zij, het verft | we/wij, jullie, ze/zij verven
być
začněte se učit
zijn
Ik ben | je/jij, u bent | hij, ze/zij, het is | we/wij, jullie, ze/zij zijn
pochodzić
začněte se učit
komen
Ik kom | je/jij, u komt | hij, ze/zij, het komt | we/wij, jullie, ze/zij komen
móc
czasownik nieregularny
začněte se učit
mogen
Ik mag | je/jij, u mag | hij, ze/zij, het mag | we/wij, jullie, ze/zij mogen
chcieć
Chcę.
začněte se učit
willen
Els wil een koffie drinken.
Ik wil, je/jij wil/wilt*, u wil/wilt*, hij, ze/zij wil, we, jullie, ze willen
może
pozwolenie
začněte se učit
mogen
Mag ik hem jouw telefoonnummer geven?
Ik, je, hij, ze mag, u mag, we, jullie, ze mogen
trzeba
začněte se učit
moeten
Lisa moet naar de pastcontrole (gaan).
Ik, je, hij, ze, u moet, we, jullie, ze moeten
może
umiejętność, możliwość
začněte se učit
kunnen
Het kan morgen regenen. Paolo kan Nederlands spreken.
Ik, je, hij, ze kan, je/jij, u kunt*, we, jullie, ze kunnen
wola
sugestia, przyszłość
začněte se učit
zullen
Zullen we een taxi nemen? Jenifer zal naar Belgie komen.
Ik, je, hij, ze/zij zal, je/jij, u, zult* we, jullie, ze zullen
mieć
začněte se učit
hebben

Chcete-li přidat komentář, musíte se přihlásit.