De populairste Engelse woorden 501 - 550

 0    50 kartičky    Engnl1000
stáhnout mp3 Vytisknout hrát zkontrolovat se
 
otázka odpověď
sometimes
Sometimes I don't know what to do.
začněte se učit
soms
Soms weet ik niet wat ik moet doen.
reason
For what reason?
začněte se učit
de reden
Om welke reden?
king
The lion is the king of the jungle.
začněte se učit
de koning
De leeuw is koning van het oerwoud.
tried
Past simple en past participle van "to try"
He tried to convince me.
začněte se učit
probeerde, probeerden
Hij probeerde mij te overtuigen.
seems
he, she, it
It seems she's pregnant.
začněte se učit
lijkt
Het lijkt dat ze zwanger is.
either... or...
You either go with us or with them.
začněte se učit
of..., of...
Je gaat of met ons of met hen mee.
outside
Do you think it's cold outside?
začněte se učit
buiten
Geloof je dat het koud buiten is?
couple
I learned a couple of words today.
začněte se učit
een paar
in de zin: "enkel"
Ik heb een paar woorden vandaag geleerd.
to trust
Trust me.
začněte se učit
vertrouwen
Vertrouw mij.
months
meervoud van "month"
I'm going to India in three months' time.
začněte se učit
maanden
Ik ga naar India over drie maanden.
alive
Is this mosquito still alive?
začněte se učit
in leven
Is deze mug nog in leven?
hour
The movie starts in one hour.
začněte se učit
het uur
De film begint over één uur.
to pick
Pick one of them.
začněte se učit
kiezen
ook: "plukken"
Kies één van hen.
to be able to
I'm not able to help you.
začněte se učit
in staat zijn
Ik ben niet in staat om je te helpen.
sick
I'm not going to work today because I'm sick.
začněte se učit
ziek
Vandaag ga ik niet naar het werk want ik ben ziek.
perhaps
Perhaps we could send her flowers?
začněte se učit
misschien
Misschien kunnen we haar bloemen sturen?
to save
He saved my life.
začněte se učit
redden
ook: "opslaan" (bijv. een bestand)
Hij heeft mijn leven gered.
clear
Is that clear?
začněte se učit
duidelijk
Is dat duidelijk?
office
The boss is not in the office at the moment.
začněte se učit
het kantoor
De baas is momenteel niet in het kantoor.
book
Are these books interesting?
začněte se učit
het boek
Zijn deze boeken interessant?
gentlemen
Ladies and gentlemen!
začněte se učit
heren
Dames en Heren!
to become
My children want to become famous.
začněte se učit
worden, raken
Mijn kinderen willen beroemd worden.
living
Present participle van "to live"
I've been living in Glasgow since 2010.
začněte se učit
leven, wonen
Ik woon in Glasgow vanaf 2010.
playing
Present participle van "to play"
Do you like playing tennis?
začněte se učit
spelen
Speel je graag tennis?
food
Do you like Italian food?
začněte se učit
het eten
Houd je van Italiaans eten?
daddy
Come here, daddy!
začněte se učit
de papa
Kom hierheen, papa!
telling
Present participle van "to tell"
I'm telling the truth.
začněte se učit
vertellen
Ik vertel de waarheid.
cool
This new phone is really cool.
začněte se učit
cool
Deze nieuwe telefoon is echt cool.
to dance
Where did you learn to dance?
začněte se učit
dansen
Waar heb je dansen geleerd?
red
I borrowed your red lipstick.
začněte se učit
rood
Ik heb jouw rode lippenstift geleend.
news
Have you seen the news?
začněte se učit
nieuws
Heb je het nieuws gezien?
leaving
Present participle van "to leave"
The bus is leaving now.
začněte se učit
vertrekken
De bus vertrekt nu.
to lose
I lost all my money!
začněte se učit
verliezen
Ik heb al mijn geld verloren.
cold
Is it cold outside?
začněte se učit
koud
Is het koud buiten?
to promise
Promise me you will come.
začněte se učit
beloven
Beloof mij dat jij zal komen.
evening
Do you have any plans for the evening?
začněte se učit
de avond
Hebben jullie plannen voor de avond?
to touch
Do not touch her!
začněte se učit
aanraken
Raak haar niet aan!
power
Media have great power.
začněte se učit
de macht
De media hebben veel macht.
scared
What are you scared of?
začněte se učit
bang
Waar ben je bang voor?
boss
I hate my boss!
začněte se učit
de baas
Ik haat mijn baas.
fact
We should focus on the facts.
začněte se učit
het feit
We moeten ons op de feiten concentreren.
dinner
The dinner is ready.
začněte se učit
de avondeten
Het avondeten is klaar.
master
He's a master of manipulation.
začněte se učit
leren goed...
Hij is een meester in manipulatie.
uncle
My uncle is an architect.
začněte se učit
de oom
Mijn oom is architect.
himself
he
He cooked the dinner himself.
začněte se učit
zichzelf, zelf
Hij heeft het eten zelf gekookt.
small
My house is smaller than hers.
začněte se učit
klein
Mijn huis is kleiner dan dat van haar.
shouldn't
should + not
You shouldn't drink so much wine.
začněte se učit
moet niet, moeten niet
Je moet zo veel wijn niet drinken.
darling
I miss you, darling.
začněte se učit
de schat
Ik mis je, schat.
quiet
Can't you be quiet for a second?
začněte se učit
stil
Kan je niet stil zijn voor een seconde?
to write
I have to write an essay.
začněte se učit
schrijven
Ik moet een opstel schrijven.

Chcete-li přidat komentář, musíte se přihlásit.