1. grens
Blijf zwemmen tot je aan je grens zit.
De Rijn vormt de grens tussen Frankrijk en Duitsland.
2. rand
We stonden aan de rand van een klif.
In het midden is het ijs mooi donker en glad, maar langs de rand van de wetering ligt bomijs. Als je daarop gaat staan, breekt het en hoor je een boel lawaai.