slovník litevský - holandský

lietuvių kalba - Nederlands, Vlaams

pusė v holandštině:

1. helft


De helft van de appels is rot.
We leven in de tweede helft van de twintigste eeuw.
Hij was al jong uitgehuwelijkt, toen hij nog een tweedejaars student was, en nu scheen zijn vrouw de helft ouder te zijn dan hij.
De prijs van dit boek is met de helft verlaagd.
Snij het door de helft.
Drie is de helft van zes.

2. kant


Welke kant is het strand op?
Als we thuis ruzie hebben, kiest mijn man niet mijn kant maar altijd die van zijn moeder.
Ierland staat bekend om zijn kant.
De bestuurder vroeg me welke kant hij op moest.
Van mijn kant heb ik geen bezwaar.
Tatoeba: Kom bij de duistere kant. Wij hebben chocoladekoekjes.
Ieder van ons is als de maan: we hebben allemaal een donkere kant, die we nooit laten zien.
Aan de andere kant spelen stadgenoten een grote rol.
Dingen zijn soms mooier als je ze van een andere kant bekijkt.
Hij nam mij aan de kant om iets in mijn oor te fluisteren.
Jullie moeten samen een mandje appels naar opa brengen, zei moeder. "Jij houdt de ene kant vast, en jij de andere. En zo lopen jullie dan."
Ik sta aan jouw kant.
Een auto die op zijn kant lag, blokkeerde verdere doorgang.
Geduld is niet mijn sterkste kant.
Een kant van een munt wordt 'kop' genoemd, en de andere zijde wordt 'munt' genoemd.