slovník Polský - holandský

język polski - Nederlands, Vlaams

fakt v holandštině:

1. feit


Goede vrienden herkent men aan het feit dat ze er altijd zijn wanneer je ze nodig hebt.
Hoe dan ook moeten we daar tegen zijn. Dat is een feit.
Dit feit bewijst haar onschuld.
Zij heeft gewoon een feit vastgesteld.
Het is een beschamend feit dat, terwijl er landen zijn waar mensen honger lijden, er in Japan veel huishoudens en restaurants zijn waar veel eten weggegooid wordt.
Feit is, dat ik het boek nog niet gelezen heb.

Holandský slovo „fakt„(feit) se zobrazí v sadách:

niderlandzki 2.1 les 3-4
4. In gesprek - N Woorden 8