slovník Polský - holandský

język polski - Nederlands, Vlaams

płaszcz v holandštině:

1. de jas de jas



Holandský slovo „płaszcz„(de jas) se zobrazí v sadách:

Kolory, części garderoby, sklep i zakupy
Miejsca, aktywności, przedmioty
les 5 Contact, droga+ ubranie
reszta słówek z zeszytu
Boom, de opmaat, thema 1

2. mantel mantel


Zijn mantel is versleten.
Doe een mantel aan.
Ge moet wel zot zijn om door de sneeuw te gaan zonder mantel.

3. de mantel de mantel



Holandský slovo „płaszcz„(de mantel) se zobrazí v sadách:

Rozdział VII - Zakupy
Ubieranie się, ubranie.
Boodschapen (H5)
Ubrania (15)
Lekcja 25-26

4. coat coat



5. jas jas


Wie is de vrouw met de bruine jas?
Hij maakte haar een nieuwe jas.
Zal ik uw jas dragen?
Hangt u uw jas toch op.
Het meisje met de blauwe jas is mijn dochter.
Doe toch een jas aan.
Ze gaf hem zijn jas.
Jij en ik weten natuurlijk wel beter dan dat je verkouden zou worden door zonder jas naar buiten te gaan, maar je zult ze de kost moeten geven die denken dat dat wel zo is.
Het is koud buiten, doe uw jas aan!