slovník Polský - holandský

język polski - Nederlands, Vlaams

tańczyć v holandštině:

1. dansen dansen


We dansen de wals.
Ge kunt toch dansen, ja?
Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel.
Vanavond gaan we dansen.
Wilt u met me dansen?
Ik wil graag met je dansen.
Wat jammer dat je niet kan dansen!
Ik hou van dansen
Waar heb je dansen geleerd?
Waarom komt u niet met me dansen?
Laten we dansen op haar lied.
Zij wil dansen.
Aan acht jaar begon ze te dansen.
Mijn vriendin kan goed dansen.

Holandský slovo „tańczyć„(dansen) se zobrazí v sadách:

500 czasowników po niderlandzku 351 - 400
1000 najpopularniejszych słów po niderlandzku 801 ...
Miejsca, aktywności, przedmioty
Boom, de opmaat, thema 1
czasowniki pl - nd