1. eerlijk
Wees eerlijk tegen mij, alsjeblieft.
We zochten een eerlijk mens voor dit werk.
Ze lijkt eerlijk.
Niets op de wereld is zo eerlijk verdeeld als het verstand: ieder meent dat hij er genoeg van bezit.
Eerlijk duurt het langst.
Eerlijk gezegd mag ik hem niet.
Hij is eerlijk en vlijtig, maar zijn broer is helemaal het tegenovergestelde.
Hij eerlijk? Laat me niet lachen!
Om eerlijk te zijn, ik verveel me rot.
Eerlijk gezegd, zei Dima, "kan ik me niet echt herinneren wie het waren..."
Meiden, jullie hebben het hartstikke goed gedaan. Jullie hebben deze overwinning eerlijk verdiend.
Het is niet eerlijk, dat zij kan gaan en ik niet.
Eerlijk, liefje, het kan mij niet schelen.
Ik beschouw u als een eerlijk mens.
Ik kan niet zeggen dat ik dat een erg leuke keus vind, zuchtte Dima. "Om eerlijk te zijn, is het de hele tijd al wazig in mijn hoofd sinds ik vanochtend wakker werd in een vuilcontainer..."
Holandský slovo „uczciwy„(eerlijk) se zobrazí v sadách:
4. In gesprek - P Woorden 74. In gesprek - N Woorden 7