slovník Polský - holandský

język polski - Nederlands, Vlaams

wiosna v holandštině:

1. lente lente


De lente komt eraan.
Het is lente.
Houdt ge van de lente of de herfst?
Lente zaait, herfst oogst.
Eén zwaluw maakt de lente niet.
De lente is voorbij en de zomer begint.
De lente is mijn lievelingsseizoen.
De bloem komt uit in de vroege lente.
De lente van het leven is kort.
Eindelijk heeft de lente dit deel van Japan bereikt.
Ik vind de lente niet leuk.
Ik ben deze lente terug thuisgekomen.
Ik zelf hou erg van de lente, ik heb nooit van de zomer gehouden.
De lente brengt warme dagen en prachtige bloemen.
Veel planten bloeien in de lente.

Holandský slovo „wiosna„(lente) se zobrazí v sadách:

VAN DALE liczby
Czasowniki i godziny
holenderskie słówka

2. de lente de lente



Holandský slovo „wiosna„(de lente) se zobrazí v sadách:

Niderlandzki moduly

3. voorjaar voorjaar


Deze tuin is op zijn mooist in het voorjaar.
Elk voorjaar gaan Shanghainezen buiten wandelen om een frisse neus te halen.

Holandský slovo „wiosna„(voorjaar) se zobrazí v sadách:

dni tyg. miesiące, pory roku

4. het voorjaar het voorjaar



Holandský slovo „wiosna„(het voorjaar) se zobrazí v sadách:

11/4 We zijn vandaag vrij
Huis, straat en buurt