1. uitmaken
Dat maakt ons niet zoveel uit. Maakt niet uit! Dat maakt niets uit! Hij heeft het uitgemaakt met zijn vriendin. Dat moet ieder voor zichzelf uitmaken
Ik kon maar niet uitmaken waarover hij het had.
Holandský slovo „zerwać„(uitmaken) se zobrazí v sadách:
Niuews van de week