slovník Slovenština - holandský

slovenský jazyk - Nederlands, Vlaams

dieťa v holandštině:

1. kind kind


Ze verwacht een kind.
Kind, raak niet aan de spiegel!
Leer nooit iets aan een kind, als ge er zelf niet zeker van zijt.
Als kind ging ik dikwijls vissen met mijn vader.
Ze schaamde zich heel erg toen haar kind zich erg misdroeg in het openbaar.
Het was verrassend te zien hoe snel het kind groeide.
Ik geloof niet dat dat kind helemaal alleen naar Tokio gekomen is.
Haar moeder had haar nauwelijks opgemerkt, of ze schreeuwde haar toe: "Wel, mijn kind?"
Je kan je kind gewennen aan klassieke muziek vanaf de kindertijd.
Het ongelukkige kind liep weg en verstopte zich in het dichtstbijzijnde bos.
Dit kind loste het gecompliceerde mathematische probleem eenvoudig op.
Zij sneed de taart in 6 stukken en gaf aan elk kind een stuk.
Als een kind alles heeft wat het wil, ontbreekt het hem aan wat hij nodig heeft.
Een kind wordt niet slecht door kattenkwaad, maar door een slechte vriend.
Wilt ge dat we eerst trouwen, of eerst een kind krijgen?

2. baby baby


De baby sliep.
Je zult leren van je baby te houden.
Bekijk de slapende baby.
Wij praatten zachtjes zodat de baby niet wakker zou worden.
Ik ben toch geen baby!
Wij hebben iemand nodig die op de baby past terwijl we weg zijn.
De enige overlevende van de crash was een baby.
Ze vroeg me om op haar baby te passen tijdens haar afwezigheid.
Waarom huilt de baby?
Een baby heeft een gevoelige huid.
Wat een schattige baby. Kiekeboe!
Mijn kleinkind is nog een baby.
Ik speelde met de baby op mijn knie.
Ze is bevallen van een gezonde baby.
Zij verwacht deze maand een baby.