1. terugbrengen
Ik had ooit een meester, die gooide vaak een krijtje als er iemand niet op zat te letten, en dat moest je dan naar hem terugbrengen.
Ik moet het boek voor zaterdag terugbrengen.
Holandský slovo „zwrócić„(terugbrengen) se zobrazí v sadách:
ik heb wat nieuws nodigczasowniki pl - nd